door John Dehe

De oorlogsdreiging in 1914 gaf de Nederlandse regering het recht de staat van oorlog en/of beleg af te kondigen voor het hele land of delen ervan. Waar de staat van beleg gold, kreeg de militaire overheid het recht om een belangrijke democratische verworvenheid te schenden: het briefgeheim. De hoogste legerleiding stelde dat het een zaak van landsbelang was om inzage te krijgen in de correspondentie van verdachte personen, hun telegrammen te lezen of hun telefoongesprekken af te luisteren. Als eerste werd de censuur op telegraafberichten geregeld, daarna kreeg de censuur op brieven en briefkaarten vorm. Voor de praktische uitvoering van de censuur werd de medewerking ‘gevraagd’ van het directoraat der Posterijen. Op 31 augustus 1914 kondigde de directie P&T de verplichting tot samenwerking met het militaire gezag af.

Censuurbureaus

Buhlman, de commandant van het veldleger, liet weten dat hij vooral geïnteresseerd was in nieuws over de strijdende partijen: tactiek, organisatie, verpleging, uitrusting, troepenverplaatsingen, enz. Daarnaast richtte de censuur zich op zaken die de nationale veiligheid en neutraliteit konden bedreigen (‘spionage’) en op activiteiten die te maken hadden met smokkelhandel en het ontduiken van in- en uitvoerverboden.

Oktober 1915, briefkaart van Breda naar Duitsland, met censuurstempel van de Territoriale bevelhebber in Zeeland én van de Duitse censuur in Emmerich.

De censuur werd uitgevoerd door speciaal daartoe aangestelde militairen, in de rang van (onder)officier. Ze werden bijgestaan door militairen van lagere rang, die assisteerden bij de verwerking van de aangeleverde of gecensureerde post, maar geen inzage in de stukken hadden.Uit praktische overwegingen werd ervoor gekozen de censuurbureaus onder te brengen in een postkantoor of in een lokaliteit in de directe nabijheid daarvan.

Hoewel de staat van beleg gold voor een groot stuk van Nederland, is er maar in een beperkt gebied systematisch post gecensureerd: in Brabant, Limburg en Zeeland en in de interneringskampen. Ook in Delfzijl, Arnhem en Zevenaar vond in een korte periode censuur plaats. De sporen van de censuur zijn de stempels en stroken (om geopende post te sluiten) die op de censuurbureaus gebruikt werden.

26/1/1919, brief uit Berlijn naar de Duitse keizer in Amerongen (aankomststempel achterzijde). Censuurstrook met O4 (Arnhem). Een brief met felicitaties? 27 januari was de verjaardag van de keizer.

De eerste censuur vond plaats in Maastricht en op het eiland Terschelling. In september 1914 werd een Duits vissersvaartuig aangehouden dat zich verdacht ophield in onze territoriale wateren. De bemanning werd op Terschelling geïnterneerd en post naar/ van het eiland werd maandenlang kritisch bekeken en soms door de aldaar geïnstalleerde censuurdienst geopend. Het sluiten van de brieven gebeurde met een geïmproviseerde strook(afbeelding).

Geleidelijk groeide de organisatie, kwamen er meer kantoren en meer reglementen, die met flinke regelmaat onder druk van de dagelijkse realiteit weer aangepast werden.
Roosendaal zou in 1915 het centrale censuurbureau worden voor post uit het buitenland, in Vlissingen werd –vanaf 1 oktober 1915- vooral post naar het buitenland gecontroleerd.

Zwarte lijsten

Een belangrijk wapen in de strijd tegen economische vergrijpen en spionage waren de zwarte lijsten die op de censuurbureaus aanwezig waren. Alleen post van particulieren of bedrijven die om de een of andere reden op een zwarte lijst terecht waren gekomen, mocht aan censuur onderworpen worpen. De praktijk was vaak anders.

Naarmate de tijd verstreek, kwam men steeds meer tot de overtuiging dat de betrekkelijk geringe resultaten niet meer opwogen tegen de kosten. Dat de censuur zo weinig opleverde, had vooral te maken met een van haar belangrijkste ‘wapens’: de zwarte lijsten. Iemand die kwaad wilde en merkte dat hij op de zwarte lijst voorkwam (doordat zijn post gecensureerd werd) had voldoende mogelijkheden om zich aan die censuur te onttrekken.

Einde

Direct na het sluiten van de wapenstilstand werden alle censuurbureaus opgeheven. In verschillende vluchtoorden/ interneringskampen is daarna nog incidenteel post gecensureerd. In Arnhem en Zevenaar werd een censuur op deviezen ingesteld en werd onder meer de post van de Duitse keizer en zijn gevolg aan censuur onderworpen.

John Dehé

  • John Dehé en Fons Simons, ‘Een zaak van landsbelang - Nederlandse postcensuur in de Eerste Wereldoorlog’, december 2014, Posthistorische Studie 31 van Po&Po, de Nederlandse Vereniging van Poststukken- en Poststempelverzamelaars.