Boekrecensie 'Hadden we maar dezelfde taal gesproken'
Kees Ribbens las het recentelijk verschenen boek 'Hadden we maar dezelfde taal gesproken', een (foto)boek over het westelijk front in de Eerste Wereldoorlog.

De cover van het boek
welke taal spreekt de oorlog?
De afstand tot de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog is vanuit Nederland gering. Wie de auto neemt en zuidwaarts gaat, kan nog dezelfde dag de daar aanwezige sporen in musea en op militaire begraafplaatsen bezichtigen. Of kan er voor kiezen om de restanten van de oorspronkelijke loopgraven, die een zo centrale plaats hebben verworven in de collectieve herinnering aan de Groote Oorlog, op te zoeken en opnieuw in herinnering te roepen.
hindenburglinie
Precies dat laatste staat centraal in Hadden we maar de dezelfde taal gesproken. Het boek komt voort uit de samenwerking van fotograaf Bert Creyghton en dichter Serge van Duijnhoven, die zichzelf als opdracht stelden het landschap van het Westelijk front uit de Eerste Wereldoorlog visueel en literair in kaart te brengen. Daarmee proberen ze een stem te geven aan de geesten van de verschroeide plekken langs het front. Dit front werd in belangrijke mate gevormd door de zogeheten Hindenburglinie; een militaire breuklijn tussen de strijdende partijen in West-Europa. De linie was ruim duizend kilometer, van Ieper tot Basel.

Eén van de foto's uit het boek
empathie
Zes hoofdstukken, beeldessays voorzien van – vooral hedendaagse – observaties door zorgvuldig uitgekozen auteurs, tonen de afzonderlijke frontdelen met hun illustere Duitse benamingen: Wodanlinie, Siegfriedlinie, Alberichlinie, Brunhildelinie en Kriemhildelinie. In aanvulling daarop is een hoofdstuk opgenomen dat oorlog fysiek dichterbij brengt voor Nederlandse lezers: de Dodendraad van Vaals naar Cadzand.
In zijn voorbereiding op het project werd Creyghton vooral getroffen door passages in bronnen die afkomstig waren van betrokken soldaten. Uit deze bronnen sprak compassie en empathie met de vijand. Nadrukkelijk probeert hij dan ook de bezochte landschappen te bezien op een wijze die stemt tot positieve gedachten. Slaagt hij daarin met zijn kompaan?

Het bos bij Hartmannswillerkopf, waar in 1915 de slag om Hartmannswillerkopf plaatsvond
nationale waan
Creyghton beschouwt het als hoopvol dat de natuur inmiddels de slagvelden heeft weten te overwoekeren en ziet dit als een zelfreinigend vermogen van de natuur. Van Duijnhoven spreekt van afbraak en verrotting die de kiemen van nieuw leven in zich droegen. Daarmee heeft de ‘hoogverheven nationale waan’ van de verschillende legers volgens de auteurs op mystieke wijze het nakijken gekregen.
Geheel in lijn daarmee is het landschap de protagonist in dit kloeke werk, niet zelden op tragische wijze maar ook in heroïsche zin. Het landschap van de vastgeroeste frontlinies, waar de loopgraven nog altijd doen terugdenken aan de ontberingen van de soldaten, wordt ingebed in citaten, gedichten en verhalen uit heden en verleden. Naast tijdgenoten als Käthe Kollwitz en Maurice Genevoix passeren daarbij onder meer Tommy Wieringa, Nelleke Noordervliet en Geert van Istendael de revue.

Gezicht op Le Grand Ballon, de grootste berg bij Vogezen
esthetisering
De foto’s zijn doorgaans prachtige, aansprekende beelden van zorgvuldig uitgelichte delen van de toenmalige frontlinies. Bebouwing komt zelden in beeld en de foto’s lijken veelal bij het vallen van de dag te zijn genomen. Daarmee wordt het beeld enigszins gefixeerd tot een situatie die wellicht het beste als een herfststemming kan worden omschreven. De zon is echter niet afwezig, en geslaagde opnames van besneeuwde bossen tonen dat ook andere seizoenen benut zijn om de voormalige slagvelden te documenteren.
De ontegenzeggelijke esthetisering van de oorlog die uit deze foto’s spreekt versterkt de wens van de auteurs om iets positiefs en constructiefs te destilleren uit de slachtingen van een eeuw geleden. De opgenomen teksten bieden daar een soms zeker tegenwicht aan, zodat de lezer uiteindelijk zelf een keuze kan maken welk accent hij of zij wil leggen in de duiding. Zo fraai en aansprekend als de hedendaagse kleurenfoto’s in al hun pracht ogen, zo weinig hoopgevend moet het landschap zich voor de toenmalige betrokkenen in de Eerste Wereldoorlog hebben voorgedaan.

Het voormalige front bij Loos en Gohelle
wens tot vrede
De titel Hadden we maar de dezelfde taal gesproken is een citaat uit 1915 van de Franse militair Louis Barthas, destijds gelegerd nabij Arras. Zijn uitspraak verwijst naar een schaars moment waarop Franse en Duitse soldaten elkaar ongemoeid lieten en vertolkt een gevoel waaruit een wens naar vrede spreekt. Maar de oorlog was toen ruim een jaar gaande en zou nog jaren duren, mede omdat het spreken van een gezamenlijke ‘taal’ – in de breedste zin van het woord – niet aan de orde was in een tijd waarin de taal van het gemilitariseerde nationalisme geen ruimte liet om bruggen te bouwen. Of het nadrukkelijk zoeken naar positieve en esthetische elementen helpt om een brug te slaan tussen toen en nu, om ons begrip van de oorlogsgeschiedenis te vergroten, is de vraag. In hoeverre spreken de auteurs dezelfde taal als de soldaten van een eeuw geleden?
boekinformatie
L.J.A.D. Creyghton en Serge R. van Duijnhoven, Hadden we maar de dezelfde taal gesproken (Amsterdam: Rubinstein 2016 i.s.m. Stichting Hindenburglinie Project, Haaren) 208 blz. ISBN 9789047621119
Kees Ribbens onderzoeker bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en is hoogleraar aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.