Tijdens de Eerste Wereldoorlog leed de voedselsituatie in het neutrale Nederland erg onder de internationale situatie. In 1917 heeft dit geleid tot de aardappeloproer, die uitmondde in een grimmige situatie.

door Hans van Lith

Vrouwen met hun buit (Wikipedia)

uitvoerverbod en distributie

Naarmate de Eerste Wereldoorlog langer duurde, werd (ook) de voedselsituatie in Nederland steeds nijpender. Vooral de aanvoer van graan uit Amerika was moeilijk door het gevaar van zeemijnen en Duitse onderzeeboten. Bovendien moest Nederland soms voedsel – zoals aardappelen en vlees - leveren aan Duitsland, in ruil voor steenkool. Deze was nu eenmaal onmisbaar voor onze industrie en voor de centrales die de samenleving van stroom voorzagen. Onze eigen steenkolenmijnen produceerden te weinig. De Britten op hun beurt eisten dan ook goederen, op grond van de Nederlandse neutraliteit. In het begin van de oorlog had de regering al een uitvoerverbod voor allerlei voedsel uitgevaardigd en in 1916 werd de distributie ingevoerd. De overheid stelde maximumprijzen vast om de zwarte handel tegen te gaan. Rijst was er aanvankelijk nog wel voldoende, maar dat accepteerde de bevolking vaak niet. Een Amsterdamse huisvrouw riep uit: ‘Rijst? Als ik mijn vent dat voorzet krijg ik op me donder!’

Politieke tekening van Albert Hahn over de uitvoer van voedsel in het satirische blad De Notenkraker (collectie Hans van Lith)

aardappelentekort

Het aardappelentekort werd steeds zorgwekkender. Wie over genoeg geld beschikte kon op de zwarte markt nog wel wat krijgen, maar voor de armere bevolking was dat niet weggelegd. In 1917 kwam het tot een climax, eerst in Amsterdam. Later ook – in mindere mate – in Rotterdam en den Haag. Op 28 juni deed het gerucht de ronde dat aan de Jordaanse kant van de Prinsengracht een onbewaakte schuit met aardappelen voor het leger lag. Een vrouw klom aan boord, ritste een zak open en vulde een mand met aardappelen. In een mum van tijd schoten van alle kanten de vrouwen toe. Toen het schip leeg was trokken ze verder en plunderden pakhuizen en opslagplaatsen. Op 31 mei had de regering met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de burgemeesters van de drie grote steden afgesproken dat de rantsoenering van aardappelen nooit onderbroken mocht worden en dat ze maximaal 10 cent per kilo mochten kosten. Maar minister Dr. F.E. Posthuma van Landbouw had die afspraak zonder overleg opgezegd. De aardappelen kwamen in feite weer op de vrije markt, zodat de prijzen opnieuw stegen. De burgemeesters protesteerden in Den Haag en dachten dat het wel goed zou komen. Maar dat pakte anders uit: er kwam geen nieuwe rantsoenering van aardappelen!

Schepen met aardappelen in de Amsterdamse Prinsengracht (collectie Spaarnestad)

onrust en geweld

Het bleef onrustig in Amsterdam. Opnieuw werden schuiten met aardappelen leeggeroofd. Militairen en marechaussee werden te hulp geroepen. Na schoten in de lucht werd met scherp geschoten, waarbij gewonden vielen. Bij een tweede schietorder weigerde een hele compagnie: de mannen schoten niet op eigen mensen! De volgende dagen werd de situatie grimmiger. Er braken overal (politieke) stakingen uit, vooral in de haven en bij de scheepvaart. Maar ook in de industrie en de bouw. Het ging nu om de gehele voedselpolitiek van Posthuma en de stijgende prijzen. Grote groepen arbeiders met rode vlaggen marcheerden door Amsterdam: ‘Geen eten, niet werken.’ Rellen braken uit, opnieuw werd er geschoten en vielen er slachtoffers. Begin juli verliepen de stakingen. De ongeregeldheden kostten tien doden en ruim honderd gewonden. Ze leidden niet tot verbetering van de voedselsituatie, die in 1918 zelfs nog slechter werd.

Hans van Lith is auteur van onder meer ‘Plotseling een vreselijke knal’ (2001), ‘Ik denk altijd aan jou’ (2006) en ‘Jan Sluijters oorlogsprenten, 1915–1919’ met Anton Kruft en Ralph Keunig.